Het oriëntatie-instinct bij dieren

Intuïtie

Aura Oasis Logo

Het oriëntatieinstinct bij dieren

De hond neemt zelf de boot

Op een dag in 1973 zat Willem Mante, kapitein van het Hollandse vrachtschip Simaloer, in Vancouver ongeduldig te wachten om het anker te kunnen lichten en zijn reis naar Japan te kunnen voortzetten.
Hij zat te piekeren en maakte zich zorgen over zijn terrier. Het dier had de hele wereld met hem afgereisd, maar was toen niet naar het schip teruggekomen. Toen het schip in de haven lag, was Hector ervandoor gegaan om de stad te gaan verkennen. Dat was zo zijn manier van doen, maar hij was altijd op tijd terug geweest voor het schip wegvoer. Niemand wist hoe hij steeds de weg wist in vreemde steden, door het labyrint van straatjes en steegjes, maar tot dan toe was hij altijd op tijd teruggekomen.
Tenslotte besloot Mante somber dat hij niet langer kon wachten. Zijn hond had een ongeluk gehad, was gestolen of de weg kwijtgeraakt. Hij dacht niet dat hij het dier ooit weer zou zien. De volgende morgen zag een officier van de Hanley, een ander schip dat ook in de haven van Vancouver lag, een draadharige foxterrier de loopplank van zijn schip oplopen. De hond scheen vastbesloten op zijn doel af te gaan en niet zomaar een beetje rond te snuffelen. Hij draafde over het dek, liep naar beneden om de lading te bekijken en verdween toen weer. De bemanning van drie andere schepen in de haven zag dit ook bij hen aan boord gebeuren. Hector liep de schepen op, keek snel maar grondig rond en verdween vervolgens weer van boord. Toen de Hanley met bestemming Yokohama al twee uur buitengaats was, werd Hector aan boord gevonden. Negentien dagen later toen het schip Japan naderde, werd de verstekeling opmerkelijk onrustig en toen het schip de haven van Tokio binnenvoer, bibberde hij letterlijk van opwinding.
Tijdens het lossen van de Hanley kwam een ander schip zo’n driehonderd meter verder op voor anker liggen en een paar mannen van het zojuist aangekomen schip voeren in een sampan langs de achtersteven van de Hanley. Toen het bootje naderde, merkte kapitein Kildall van de Hanleydat de hond opgewonden begon te janken. Plotseling sprong het dier in het water, zwom de paar meter naar de sampan, en werd daar aan boord gehesen. Hij sprong tegen een van de bemanningsleden op, piepte van enthousiasme en kwispelde als een gek. Of je het nu een wonder noemt of niet, Hector had zijn baas teruggevonden en had daar 7500 kilometer voor afgelegd.
De dolgelukkige Mante vroeg zich wel af hoe de hond had geweten welk schip hij in Vancouver had moeten kiezen. Hoe had hij geweten dat de Hanley naar Japan moest? `Er is geen logische verklaring voor,’ kon Mante alleen maar zeggen. `We kunnen het niet uitleggen. We kunnen alleen versteld staan over het feit dat het werkelijk is gebeurd’

Het geduld van de hond, zijn scherpzinnigheid, zijn toewijding en moed kunnen worden begrepen; honden hebben die eigenschappen al heel lang tentoongespreid, ook al zullen wij ons er altijd over blijven verbazen. Maar het vermogen van honden om hun bazen op te sporen en te vinden en bovendien de plaats te vinden waar hij heen wilde, is nog veel indrukwekkender en wonderbaarlijker. Hoe een dier zoiets kan, weet niemand, zelfs niet na tientallen jaren onderzoek. Honden vinden de weg door straten die ze nooit eerder hebben gezien, steken rivieren over en beklimmen bergen.

Het onderzoek

We kunnen dat fenomeen met vrij grote zekerheid het `homing instinct’, of het orientatie-instinct noemen, alleen is er geen bewijs voor dat het een instinct is. We weten alleen dat het gebeurt en dat een beoordeling van de bekende eigenschappen van een hond ons niet veel verder brengt om het te verklaren. Een hond kan ongeveer duizend keer beter ruiken dan een mens, maar dat verklaart nog niet het feit dat een hond de weg kan vinden over onbekend terrein waar zijn baas per trein, schip of auto langs is gekomen. Dat is het verschijnsel dat we esp noemen en dat door ‘Dr. Rhine `psi-trailing’ werd genoemd gedurende zijn onderzoekprogramma voor het Duke Laboratory, dat in 1950 zijn onderzoek begon om te bepalen of dieren paranormale vermogens hebben of niet. Er bestonden in vele bibliotheken en privé-verzamelingen al indrukwekkende hoeveelheden betrouwbare verhalen die ongewone eigenschappen bij dieren aantoonden. Maar tot dan toe was er geen gecontroleerd, statistisch, streng wetenschappelijke beeld of geen benadering van dat onderwerp geweest, behalve het werk dat sinds 1882 door de Society for Psychical Research werd uitgevoerd. Voor het gemak zijn de gevallen verdeeld in drie hoofdcategorieën

  1. de trek van vogels, insecten en sommige zeedieren;
  2. experimenten met het orientatiegedrag van muizen, ratten, duiven, honden en andere levende wezens;
  3. en verhalen over ongewoon dierlijk gedrag dat een groot gebied van afzonderlijke verschijnselen omvat.

Dr. Karl Osis en dr. J. Gaither Pratt hielden zich, samen met dr. Rhine, bezig met dit programma. Beiden heb ik eerdergenoemd in verband met `psi-trailing’ bij katten. Als resultaatvan de publiciteit van het laboratorium kwamen er 500 `anekdotische’ gevallen binnen, die later werden onderzocht in wat het anpsi-project werd genoemd en is een samenvoeging van `animals’ en `psi’. Het duurde niet lang om vijf hoofdcategorieën van gedrag te onderscheiden:

  1. gedrag dat dreigend gevaar voor het dier zelf of voor zijn baas suggereerde;
  2. gedrag dat blijk gaf van kennis van gevaar op afstand voor zijn baas;
  3. een voorgevoel van de terugkomst van zijn baas;
  4. `homing’-gedrag en
  5. `psi-trailing’-gedrag.

Onder de laatste categorie, waarmee de onderzoeker zich momenteel bezighoudt en het voorbeeld dat ik daarvan hierboven heb aangehaald over Willem Mante en zijn hond Hector valt het volgende voorbeeld dat gemeld werd, lang nadat men zijn baanbrekend onderzoek had verricht. Het bleek een van de meest dramatische en verbazingwekkende verschijnselen te zijn waarmee dr. Rhine en zijn collega’s te maken hadden gekregen.
In hun onderzoeken had dr. Rhine criteria voorgesteld die bewuste of onbewuste misleiding uitsloten en waarbij de feiten duidelijk en overtuigend konden worden gescheiden van praatjes. Ik heb een vrij groot aantal vermeende paranormale gebeurtenissen en vreemde verhalen onderzocht en heb geprobeerd met gezond verstand de twijfelachtige of onduidelijke verhalen achterwege te laten. Dus moet men de vraag stellen: is de informatieverstrekker een verantwoordelijk iemand – met een geloofwaardige reputatie, iemand die geen verborgen bedoelingen heeft? Zijn de getuigen of medewerkers eerlijk? Heeft de informatieverstrekker mogelijk fysieke handicaps die hem eventueel een verkeerd beeld of gehoor kunnen geven? En zijn er op het moment zelf aantekeningen gemaakt?
Wat `psi-trailing’ betreft, is het noodzakelijk om vast te stellen dat een dier dat opzienbarende en schijnbaar onmogelijke reizen op zijn naam heeft staan, hetzelfde dier is. Was de hond die aankwam van hetzelfde geslacht, afmetingen, kleur en soort en waren er speciale kenmerken of fysieke identificaties, zoals een litteken of een gescheurd oor? De kleur van de ogen van het dier en zelfs de lengte van zijn haar moeten genoteerd worden. Vergelijkingen met foto’s -zowel van het dier dat men bezat als van het dier dat arriveerde – kunnen daarbij een goed hulpmiddel zijn.
Hoewel de meeste hondenbezitters ervoor instaan dat zij hun eigen huisdier kennen en dat het hen kent, zijn zulke details bij wetenschappelijke waardebepalingen uiterst belangrijk wanneer anderen overtuigd moeten worden.
Er zijn in de loop van dit project achtentwintig gevallen onderzocht die honden betreffen. Een geval dat binnenkwam ging over `Old Taylor’, een hond van een boerderij in Tennessee, die wegkwijnde toen de zoon van de boer naar Washington College ging, zo’n honderdvijftig kilometer ervan verwijderd. De jongen werd door zijn moeder en zuster vergezelt. Zij zouden een huishouding voorhem opzetten en lieten de boer en zijn hond achter op de boerderij. Old Taylor was bijzonder aan de jongen gehecht en op Tanksgivings Day verscheen hij jankend en krabbend aan de voordeur van het huis dat de familie vlak bij de universiteit had ingericht. Nu was de boer aan de beurt om zich alleen te voelen. Zijn vrouw, zijn zoon en dochter waren van huis weg en nu had zijn enige gezelschap, de hond, hem ook nog verlaten. De zoon vond de juiste oplossing en nadat hij geslaagd was voor zijn artsexamen, vertelde hij het verhaal aan dr. Rhine. De hond was eraan gewend het bevel te krijgen om de koeien rond melktijd bijeen te drijven.
Dus toen hij zag dat het dier vastbesloten was om zich bij het Washington College te vestigen, nam hij het mee naar buiten, gaf het de bekende instructie en herhaalde de woorden een paar keer. Old Taylor rende weg, ging terug naar de boerderij, waar hij zich van zijn dagelijkse taken kweet, was blijkbaar gelukkig en kwijnde niet langer weg. De essentie van het avontuur van Old Taylor is dat hij de honderdvijftig kilometer lange tocht naar Washington College in zijn eentje heen en terug maakte, zonder enige hulp en zonder die weg ooit eerder te hebben gelopen.

Het geval van Tony, een zwart bastaardje van een gezin in Aurora, Illinois, is vooral interessant omdat Tony na al zijn lange tochten nog steeds zijn halsband droeg. In 1945 verhuisde de familie per auto naar East Lansing in Michigan. Ze gaven de hond terug aan zijn oorspronkelijke bezitters en gingen, na het gebruikelijke tranenrijke afscheid van een trouwe hond waarvan ze sinds zijn puppytijd hadden gehouden, op weg. De hond verdween dezelfde dag nog en zes weken later vond hij zijn baas, die op de hoek van een straat in East Lansing met een vriend stond te praten. Tony droeg zijn eigen halsband, die duidelijk te herkennen was aan de manier waarop meneer D. het ding voor hem op maat had gesneden en met een zakmes een gat in het leer had gemaakt. Het dier had nu een hondenpenning aan de halsband waaruit bleek dat hij van iemand in een naburige staat in het zuiden was. De halsband was echter niet de enige identificatie. Tony had dezelfde zware vacht en de bijna onzichtbare witte lijn die doorliep onder zijn kin, langs zijn nek en tussen zijn voorpoten en, wat misschien nog wel het meest overtuigende bewijs was, een slordig gecoupeerde staart. Meneer D. had dat zelf gedaan en er nogal een rommeltje van gemaakt. Het was wel degelijk Tony! Hij was net een jaar oud en nooit van zijn oorspronkelijke huis weg geweest.

Het balangrijkste geval

Het bekendste geval van alle `psi-trailing’-gevallen is vijftig jaar geleden vermeld en gedocumenteerd. Bobbie, een collie met voor een kwart het bloed van een Schotse herdershond werd, toen hij twee jaar was, van zijn huis aan de kust van de Grote Oceaan in Oregon in Amerika meegenomen naar Wolcott, een stadje bijna 5000 kilometer ten oosten daarvan. Toen de auto onderweg even stilstond, sprong Bobby eruit en verdween. Het gezin zocht nog lang naar hem, maar uiteindelijk moesten ze het opgeven en hun reis voortzetten. Drie maanden later verscheen er een uitgeputte, doorweekte Bobby voor de deur in Oregon; hij had een lelijk litteken opgelopen en was drie tanden kwijtgeraakt. De schrijver Charles Alexander was daarvan zo onder de indruk dat hij via langdurig en zorgvuldig onderzoek de hele geschiedenis natrok van verhalen van mensen die deze intelligente en moedige hond onderweg hadden gezien en soms hadden geprobeerd hem te vangen. Bobbie is midden in de winter dwars door de Rocky Mountains getrokken en moest door snelstromende en gedeeltelijk bevroren rivieren zwemmen en een keer is hij in de Missouri gesprongen om niet gepakt te worden. Natuurlijk had hij onder weg veel vrienden gemaakt want het was een lief dier dat duidelijk wanhopig was en velen probeerden hem te houden, maar dat bleek altijd weer onmogelijk. Hij had maar een doel voor ogen en dat was zijn baas te vinden.
Charles Alexander heeft advertenties geplaatst in kranten die langs de reisroute verschijnen om verhalen te vernemen van hen die de hond op zijn reis hadden gezien en hij heeft zelfs, op basis van die gegevens, de route in kaart gebracht. Die gegevens kwamen, toen hij ze had samengevoegd, vrij goed met elkaar overeen en onthulden het lijden en de volharding van dit trouwe dier. Een keer, tijdens een gevecht met straathonden, was hij in een afgesloten wagen geworpen en was men met hem weggereden, maar op het moment dat de wagen geopend werd, vloog hij eruit en verdween als de weerlicht. De vrachtauto was de andere kant ten opzichte van Oregon opgereden, maar het dier had zich meteen geheroriënteerd en was uit het zicht van zijn achtervolgers verdwenen.
Er is tot nu toe absoluut niets dat kan verklaren hoe Bobbie die heldendaad heeft kunnen verrichten, niet alleen wat uithoudingsvermogen betreft, maar op het gebied van oriëntatie en het terugvinden van zijn huis. Samen met vele andere van dit soort voorbeelden is het een bewijs voor de paranormale band die honden met hun bazen hebben. Dr. J. Gaither Pratt heeft beschreven hoe een vriend van hem zich eens van een hond wilde ontdoen. Hij reed bijna tien kilometer door de stad Durham in Noord-Carolina en liet de hond toen los in een drukke en dicht bebouwde buurt, in de hoop dat iemand hem zou vinden en houden. Maartoen hij thuiskwam, zat de hond al op hem te wachten. Het geluk van de hond over het weerzien deed het geweten van zijn baas spreken en hij besloot toen het dier toch maar niet weg te doen. Het idee dat een drukke, dicht bebouwde, doolhofachtige stad een hond in de war zou brengen, een hond die zijn baas probeert te vinden, is volkomen ongegrond. Kapitein Trapman haalt in Dogs: Man’s Best Friend zelfs het geval aan van een hond die wist wanneer hij moest overstappen. Jobson, een Engelse ambtenaar in Boven-Egypte, had de gewoonte om zijn bulterriër Peter mee te nemen als hij naar Cairo reisde. Het was een reis van vijftien uur en de hond maakte het zich in de loop van de reis gemakkelijk en keek niet naar buiten. Toen Jobson naar Demanhour werd overgeplaatst, ongeveer drie uur reizen en aan de andere kant van Cairo gelegen, maakte hij een keer zonder Peter een reis naar Cairo.
Wat er toen gebeurde klinkt ongelooflijk, maar is indertijd bij navraag bevestigd. Peter stapte op de trein naar Cairo, kwam daarna in Parijs aan, ging naar een ander perron, waar hij overstapte in een andere trein en bezocht de plaatsen waar zijn baas vroeger altijd kwam in Boven-Egypte. Toen hij hem daar niet vond, ging hij met de trein terug naar Cairo, stapte daar uit, zocht enkele vrienden van Jobson op en toen, zichtbaar teleurgesteld dat hij zijn baas niet had kunnen vinden, stapte hij weer op de trein en ging naar zijn nieuwe huis in Demanhour, waar hij uiteraard dolblij was dat zijn baas was teruggekomen. Aangezien die rondreis een wachttijd van drie uur in Cairo betekende, kan men zich met recht afvragen hoe hij wist hoe lang hij moest wachten.
Trapman haalt het geval aan van een Ierse soldaat die tijdens de Eerste Wereldoorlog in 1914 in dienst ging. Zijn vrouw ging, met hun hond, in Hammersmith, Londen, wonen. Haar man maakte deel uit van de eerste troepen die Frankrijk bereikten en was weldra in gevechten verwikkeld, maar na een tijdje kreeg hij verlof van de loopgraven om zijn familie een kort bezoekje te kunnen brengen. Toen hij naar het slagveld terugkeerde, weigerde de hond te eten en was helemaal van streek, waarna het dier verdween. Ze vroeg zich af hoe ze dit nieuws aan haar echtgenoot moest meedelen en wachtte tien dagen, terwijl ze wanhopige pogingen deed de hond terug te vinden. Tenslotte schreef ze haar man dat de hond verdwenen was.
Men kan zich haar verbazing voorstellen toen ze van hem hoorde dat de hond bij hem was. In de loopgraven bij Armentieres, die gedurig onder een hevig spervuur van granaten lagen. Op de een of andere manier was de hond door de doolhof van de Londense straten gekomen – die hem volkomen onbekend waren, had honderden kilometers onbekend gebied doorkruist, was het Kanaal overgestoken en had na een tocht van een kleine honderd kilometer op Franse bodem zijn `baas tussen een leger van een half miljoen Engelsen geroken, ondanks het feit dat de laatste kilometers grond die hen nog scheidden rookten van met traangas gevulde, ontplofte granaten!’ Hij heette Prince, een titel die hij dubbel en dwars verdiende.
Een andere hond die zich niet door een doolhof van straten van de wijs liet brengen, was Boby, de hond van een bloemist bij Ferte-Alais, die zijn baas vergezelde naar de bloemenmarkt in Faas en de weg kwijtraakte. Zijn baas zocht met zijn familie langdurig en intensief naar hem, maar zonder succes. Vijf dagen later kwam Boby, besmeurd en verwond naar huis gehinkt. De afstand besloeg inderdaad slechts vijftig kilometer, maar de route zou zelfs een mens nog in de war gebracht hebben, laat staan een hond die er nog nooit eerder was geweest.

		Diverse bronnen (SPR, Rupert Sheldrake en andere)
	 Denis  

© 2002 Aura-Oasis – Denis Dhondt